Dries van Agt

Joerik Minnebo

“De onnavolgbare” wordt hij nog wel eens genoemd. Zijn onvoorspelbaarheid en eigenzinnigheid maakten Dries van Agt, premier van 1977 tot 1982, zowel geliefd als gehaat. In deze sTAUt een biografie van een minister-president met ethiek hoog in het vaandel, bloemrijk taalgebruik en een zachte g.

Jeugd

Andreas Antonius Maria van Agt werd in 1931 geboren in Geldrop, een zeer katholiek dorp in het zuidoosten van Brabant, als eerste zoon van een familie met een succesvol textielbedrijf. De Zusters en de Broeders namen de scholing op zich en al snel werd duidelijk dat de jonge Van Agt een pienter ventje was. Halverwege de Tweede Wereldoorlog ging hij naar een gymnasium in Eindhoven, een school die veel liberaler was dan het katholieke nest waar Van Agt zelf uit afkomstig was. Hij leerde er onder andere debatteren en na het lezen van Cicero groeide zijn liefde voor de ware redenaars. Ondanks zijn wat vrijere gedachtegoed op de middelbare school eisten zijn ouders dat hij naar een katholieke universiteit ging en toen hij in 1949 zijn eindexamens met ruime voldoendes haalde, vertrok hij naar Nijmegen voor een studie rechten.

Studententijd

Zoals alle eerstejaars studenten destijds werd Van Agt verplicht lid bij studentenvereniging Carolus Magnus. De ontgroening typeerde hij als “een verschrikking”, niet zozeer door het fysieke afzien, alswel door het lage niveau van verbale uitingen door ouderejaars. Na twee jaar het Corps te hebben ontweken, werd hij toch actief en in 1951 zelfs als abactis in de Senaat. In deze functie uitte zich Van Agt’s talent als taalvirtuoos, de correspondentie die hij schreef was taalkundig van zeer hoge kwaliteit. In 1953 is hij ook nog vervangend praeses geweest en onder zijn leiding is de verplichte ontgroening afgeschaft en vervangen door een algemene introductieperiode. Reden daarvoor was volgens hem de democratisering van de studenten, die dan weer een direct gevolg was van het toegankelijker worden van de universiteit voor mensen uit de middenstand. Veel van die studenten keerden zich tegen de “elitaire” studentenvereniging. Dit besluit werd door de andere corpora uit Nederland en veel conservatieve leden van Carolus Magnus niet in dank afgenomen, maar jaren later wordt de reorganisatie die hij heeft doorgevoerd toch geprezen. Pas in het laatste jaar van zijn studie sloeg Van Agt echt aan het studeren en niet zonder succes. Hij slaagde in 1955 Cum Laude met een specialisatie in het privaatrecht dat hem daarna advocaat maakte in een Eindhovens advocatenkantoor aan de Dommelstraat. Lang bleef hij hier niet, in 1958 al vertrok hij naar Den Haag, waar hij begon bij het ministerie van Landbouw.

Als abactis van Carolus Magnus was Dries van Agt eens naar de corporale collega’s in Groningen geweest en schreef hen later nog een brief. Alle huidige en toekomstige secretarissen; lees en leer:

“Voor wie komt uit het riante Zuiden is het een belevenis het grauwe veen te zien dat op de atlas Drente heet om na enige uren met weidse blik de strakke Groningse wijdte te kunnen aanschouwen, een puike akker van ordentelijk verkavelde klei. Trouwens de temperatuursdaling waaraan men onderweg gestadig onderhevig is, is op zich al een unieke gewaarwording. Het is duidelijk dat men beland is in de barre diaspora, één stuk drooggewaaide Waddenzee, waarin de stad als een eertijds vastgelopen piratenschuit.”

Politieke Opmars

In 1966 sloot Van Agt zich aan bij de Katholieke Volkspartij (KVP), toen deze zich in een moeilijke periode bevond. Waar men in de politiek eerst vromer was dan de paus, heeft de revolutie in de jaren 60 er voor gezorgd dat het geloof een minder voorname rol kreeg in de landspolitiek. Maar ook intern ging het niet goed bij de KVP, met een enorme leegloop tot gevolg. Om de KVP weer op het juiste pad te krijgen werd Van Agt voorzitter van een stuurgroep die de partij weer een duidelijke (progressief linkse) richting moest geven. Deze ommezwaai ten spijt zakte de KVP zeven zetels terug in de verkiezingen van 1971. Van Agt had zich desondanks in de kijker gespeeld en werd benoemd tot minister van Justitie in het eerste kabinet-Biesheuvel. In de daaropvolgende jaren is hij meermaals het middelpunt geweest van politieke rellen.

Zo wilde hij als jonge en onervaren minister eind 1971 gratie verlenen aan de Drie van Breda, drie tot levenslang veroordeelde oorlogsmisdadigers. Veel besluiten werden door het kabinet destijds nog in achterkamertjes genomen en daarna pas aan de Tweede Kamer voorgelegd. Toen dit voorstel nog niet publiekelijk bekend was, heeft Van Agt zich het volgende laten ontvallen op een informele bijeenkomst: “Met een voorstel tot vrijlating zal ik het moeilijker krijgen dan mijn voorganger. Ten eerste ben ik een ariër, wat mijn voorganger niet was.” Nederland ontplofte toen dit door een journalist werd gepubliceerd. Hoe kon een minister zoiets zeggen over een toch al zeer gevoelig onderwerp? Van Agt is diep door het stof moeten gaan om deze uitglijder weer recht te zetten. In de maanden hierna laaiden de emoties in Nederland hevig op en hoewel in eerste instantie een merendeel van de kamer voor gratie was, zorgde de ontstane commotie ervoor dat gratie op dat moment niet is verleend. Hard werd daarna geroepen om Van Agts aftreden, maar de manier waarop de jonge minister het kabinetsstandpunt maanden lang heeft verdedigd heeft hem het behoud van zijn baan opgeleverd. Nederland heeft hem in die periode leren kennen als een man van karakter en beleid.

CDA

Van Agt’s eerste periode als minister van Justitie heeft niet lang mogen duren, en ook het tweede kabinet-Biesheuvel viel al na enkele maanden. Van Agt bleef minister en werd bovendien vice-premier in het kabinet-Den Uyl (1973), tot op heden het meest linkse kabinet ooit in Nederland. De coalitie van vijf partijen zou álles veranderen, precies volgens de progressieve tijdsgeest die toen heerste. De standpunten van het kabinet waren echter vooral niet die van de minderheidspartijen KVP en ARP (Anti-Revolutionaire partij), die samen met de CHU (Christelijk-Historische Unie) de christen-democraten vormden in de politiek. Het feit dat zij enigszins ondergesneeuwd raakten én het feit dat alledrie de partijen afzonderlijk het zeer moeilijk hadden, zorgde voor de oprichting van het Christen Democratisch Appèl, oftewel het CDA. In de jaren die volgden zou het CDA, met Van Agt als belangrijke speler hierin, zich steeds meer tegen het kabinet-Den Uyl gaan verzetten. Na enkele onenigheden met de progressieve Partij van de Arbeid (PvdA, de partij van Den Uyl) zei Van Agt eens: “De heer Roethof [woordvoerder van de PvdA] is als de nachtvorst in het voorjaar die schade doet aan de bloemen van politieke genegenheid die bloeien in mijn tuin. Het is dor in mijn tuin, maar ik blijf tuinieren.” Het zou echter niet lang duren voordat hij onkruid ging wieden. De grote veranderingen die de progressieve partijen hadden beloofd bleven uit en het CDA, met Van Agt voorop, begon de integriteit van het kabinet sterk te ondermijnen, de relatie tussen de premier en de vice-premier was gespannen. Begin 1977 viel het kabinet, waarop vervroegde verkiezingen werden uitgeschreven.

Het CDA, dat voor de eerste keer als één partij aan de verkiezingen deelnam, boekte direct winst en werd na de PvdA de grootste partij, gevolgd door de VVD van Hans Wiegel. Eén van de punten waar Van Agt mee had gescoord was het “ethisch reveil”, enige jaren geleden door premier Balkenende afgestoft en vertaald als “een hernieuwd besef van normen en waarden”. De PvdA en het CDA waren dus de twee grootste partijen en daarom de aangewezen kandidaten voor een kabinet. Het diepgewortelde conflict tussen deze partijen, dat het kabinet-Den Uyl ten val heeft gebracht, zorgde er echter voor dat die twee partijen niet gewillig waren om met elkaar samen te werken, wat de VVD weer hoop gaf in het kabinet te kunnen plaats nemen. De formatie heeft maar liefst 208 dagen geduurd. Hier kan België (met 194 formatiedagen in 2007) nog een puntje aan zuigen! Het was in deze periode dat Van Agt één van zijn meest memorabele uitspraken deed: “Ik buig niet naar links en ik buig niet naar rechts”, hiermee aangevend de druk van zowel de PvdA als die van de VVD te weerstaan in de onderhandelingen over een te vormen kabinet. Uiteindelijk werd het conflict beslecht in het voordeel van het CDA. Op 19 december 1977 werd geen tweede kabinet-Den Uyl, maar tot grote verbazing van velen een kabinet Van Agt beëdigd, met CDA en VVD aan de macht.

Minister-President

Nederland had aan Van Agt een volkomen andere minister president dan zijn voorgangers. Van Agt was veel menselijker, uitte naast zijn zakelijke standpunten ook vaak zijn persoonlijke worstelingen. Ook was hij regelmatig in de pers te zien op de racefiets of met een carnavalssteek op, wat hem natuurlijk dichter bij het volk bracht. In de politiek liep het allemaal wat minder vrolijk. Het kabinet-Van Agt I had slechts een nipte meerderheid en de grote PvdA die nu dus in de oppositie zat zorgde voor veel weerstand. Ook de schrijvende pers had hij in die periode niet op zijn hand, daar het overgrote deel van de journalistiek links georiënteerd was. Daarbij kwamen eind jaren ’70 nog een financieel-economische crisis en oplopende werkeloosheid. Om het tij te keren werd in 1978 het Bestek ’81 opgesteld, een plan van aanpak voor de middellange termijn waarin grootschalige bezuinigingen doorgevoerd zouden worden in met name de sociale voorzieningen en door middel van inkomstenmatiging. Het Bestek ’81 was (uiteraard) niet populair in Nederland. FNV Bondgenoten riep met succes op tot grootschalige stakingen, de oppositie was fel gekant tegen dit voorstel en zelfs intern bij het CDA was er groot protest. Het kwam zelfs zover dat Van Agt voor het dilemma kwam te staan om een keuze te maken tussen het doordrukken van het plan en daarmee een val van zijn kabinet te riskeren of zijn kabinet te redden door het plan sterk af te zwakken. De angst van zowel CDA als VVD dat een val van het kabinet er toe zou leiden dat de PvdA weer aan de macht zou komen gaf uiteindelijk de doorslag. Bestek ’81 werd in gematigde vorm doorgevoerd en een crisis werd vermeden, ondanks het aftreden van de minister van Financiën Andriessen (CDA).

Velen hadden in 1977 geen geld durven zetten op het uitzitten van het kabinet tot aan het einde van de parlementaire periode, maar toch gebeurde dat, ondanks enkele grote (dreigingen van) crises. In 1981 waren er weer verkiezingen en dat betekende de terugkeer van Van Uyl en de PvdA. Na weer een lange formatieperiode werd het kabinet-Van Agt II beëdigd op 11 september 1981, maar omdat beide partijen elkaar nog steeds politiek naar het leven stonden hield dit kabinet maar een half jaar stand. De schuldvraag vloog van links naar rechts, zonder duidelijke conclusie. In de periode naar aanloop van de vervroegde verkiezingen eind 1982 kwam er een rompkabinet-Van Agt III, met CDA en D66.

Die laatste twee kabinetten zijn slopend geweest voor Van Agt, zijn gezondheid leed onder de werkdruk en de harde manier van politiek voeren. Voor de verkiezingen van september 1982 werd Van Agt nog wel lijsttrekker, maar het CDA boekte geen winst meer. Het politieke gesteggel van zijn twee laatste kabinetten hadden hun sporen nagelaten. Van Agt trok hieruit zijn conclusies en nam afscheid van zijn rol in de Haagse politiek. Ruud Lubbers van het CDA nam het over en het eerste kabinet-Lubbers was een feit op 4 november 1982.

Uit de politiek

Na enkele maanden rust werd Van Agt halverwege 1983 commissaris van de Koningin in Noord-Brabant. In die hoedanigheid reisde hij viermaal naar Japan, om de Brabantse economie op te krikken en werd door het land betoverd. In

1987 werd hij dan ook ambassadeur in Tokio en deed datzelfde vanaf 1989 in de Verenigde Staten, tot 1995, enkele maanden voor zijn pensioen. Nog één jaar keerde hij terug naar Japan, waar hij een hoogleraarschap internationale betrekkingen aangeboden had gekregen. Sinds zijn terugkeer in Nederland houdt hij zich onder andere bezig met het lot van de Palestijnen. Nog regelmatig is hij te zien op de tv of in de kranten, waar hij zijn mening nog altijd weet te verpakken in fantastische formuleringen met schitterend woordgebruik.

Tot slot nog één van de mooiste stukjes proza die Van Agt heeft geschreven. Dit stuk, een anekdote uit de tijd dat hij nog minister van Justitie was, gaat over een bezoek aan koningin Juliana op paleis Soestdijk.

“Weet u nog, Majesteit, dat N’Zara – U had het hondje pas – zich eens gretig bemoeide met de versnaperingen die U mij tijdens een bezoek aan Soestdijk bij de koffie had aangeboden en dat U, na vruchteloos gebleven vermaningen, tot dadelijke vrijheidsbeneming van het hondje besloot, in arrenmoede omziende naar een middel om dat besluit te effectueren? Hoeveel zou het de pers waard zijn geweest om een plaatje te schieten van het tafereel dat zich toen ontrolde! De Koningin in de weer tegen de insubordinatie van de gulzige viervoeter, terwijl haar Minister van Justitie inmiddels bij haar schrijftafel lag neergeknield in een poging dat meubel op te krikken om aan een van de poten daarvan de lus van N’Zara’s riem te kunnen verankeren.”

Publicatie verschenen in Simon Ster 40.1