De Natuur
Aristoteles ziet het universum als een schaal tussen twee extremen, vorm zonder materie aan de ene kant en materie zonder vorm aan de andere kant. De overgang van materie naar vorm, de beweging naar een einde, of doel, wordt in zijn verschillende stadia zichtbaar in de natuur. Beweging is dus de overgang van materie naar vorm. Er zijn vier soorten beweging:
- beweging die invloed heeft op de werkelijkheid/verschijningsvorm van een ding
- beweging die een verandering in de kwaliteit bewerkstelligt
- beweging die een verandering in de kwantiteit bewerkstelligt
- beweging die zorgt voor een plaatsverandering.
Aristoteles definieert “ruimte” als de grens van het omgevende lichaam ten opzichte van wat wordt omgeven. “Tijd” definieert hij als de meting van beweging met betrekking tot wat eerder of later was. Tijd hangt dus voor zijn bestaan af van beweging, als er niets veranderde in het universum, zou er geen tijd zijn. Omdat tijd het meten van beweging is, is voor het bestaan van tijd ook een tellend verstand nodig.
Ook introduceert Aristoteles de “schaal” van het “zijnde”, een opbouw in de natuur, die een waarde-schaal is. Onderaan staan de levenloze dingen, daarboven de levende. Deze zijn weer in te delen in gewassen en wezens, welke weer zijn op te delen in dieren en mensen. Naarmate iets hoger op de schaal staat is het onderliggende principe, de vorm, geavanceerder.