Sigaren
Ruud Hawinkels
Wie een tabaksspeciaalzaak binnenstapt, kan nogal overdonderd worden door het aanbod. De vele soorten sigaren uit alle hoeken van de wereld zijn allen verschillend van smaak, dikte, lengte en kleur. Om enigszins een gefundeerde keuze te kunnen maken zal ik proberen u wegwijs te maken in de sigarenwereld.
De sigaar
Een sigaar bestaat uit drie onderdelen, het dekblad, het omblad en het binnengoed.
Het binnengoed maakt het verschil tussen twee soorten sigaren. De ‘short-filler’ en de ‘long-filler’. Het binnengoed van een ‘short-filler’ is van gesnipperd tabak (zoals in een sigaret), in tegenstelling tot de ‘long-filler’, waarvan het binnengoed bestaat uit lange dunne stroken tabak die in de lengterichting worden gelegd. Cubaanse sigaren zijn vaak ‘long-fillers’, de ‘Hollandse’ sigaar is een goed voorbeeld van een ‘short-filler’.
De kwaliteit van tabak is, net als bij wijnen, sterk afhankelijk van de omgeving waarin de plant groeit. Elke landstreek heeft zijn eigen klimaat en bodemgesteldheid, waardoor de kwaliteit wordt beïnvloed. De beste tabakssoorten komen uit Cuba, Brazilië, Sumatra en Java. Vuelta Abajo in Cuba, wordt wel beschouwd als het Bordeaux van Cuba. Hier wordt de beste tabak ter wereld geteeld. Naast deze landen zijn ook de Dominicaanse Republiek, Honduras en Nicaragua goede tabak leveranciers. Een sigaar wordt meestal geproduceerd uit verschillende soorten tabak. De melange bepaalt de uiteindelijke smaak, geur, brandbaarheid en aroma’s.
Een tweede overeenkomst met wijn is het rijpen van een sigaar. Hoewel een versgerolde sigaar zeer goed kan smaken, zit er nog veel vocht in en hebben de aroma’s van de verschillende soorten tabak nog niet de kans gehad om te mengen. Het rijpingsproces van een sigaar is verdeeld in een aantal fasen.
Na een rustperiode van 3 tot 4 weken is de sigaar nog één maand vers. Een verse sigaar is wat zachter en soepeler dan een versgerolde sigaar. Een verse sigaar kan een waar genot zijn om te roken.
De volgende fase is een rustperiode van één tot twee jaar. Dit is per sigaar verschillend. Tijdens deze periode is de sigaar zich aan het ontwikkelen en kan daarbij een ammoniak-achtige geur afstoten. Hierdoor wordt deze periode ook wel de ‘zieke’-periode genoemd. De sigaar is in deze periode niet rookbaar.
Na deze ontwikkelingsperiode heeft de sigaar de grootste veranderingen ondergaan. De sigaar is vanaf nu rookbaar.
Net als bij een goede wijn is het aan de winkelier of de consument om de sigaar nog een langere periode te laten rijpen. Dit kan natuurlijk alleen bij kwalitatief goede sigaren, je laat een fles aldi-wijn tenslotte ook niet 10 jaar in het rek liggen. Daarnaast is het van belang dat er nog voldoende oliën in de sigaar aanwezig zijn.
Geschiedenis
Ondanks dat archeologische vondsten erop wijzen dat er reeds drie- tot vierduizend jaar geleden tabak gerookt werd, wordt Cuba algemeen beschouwd als de bakermat van de sigaar.
Men zou verwachten dat Christopher Columbus de sigaar in Europa introduceerde, na zijn ondekkingsreizen. Hij was echter helemaal niet gecharmeerd van de sigaar en het waren juist de zeelieden en kolonisten die heimelijk kleine partijen meesmokkelden naar Europa. Net als de ‘bolletjesslikkers’ van tegenwoordig, was het niet plezierig als je betrapt werd op het smokkelen of gebruik van tabakswaar. Het werd als minderwaardig beschouwd om Indiaanse gebruiken over te nemen.
Nadat tabak als geneesmiddel geaccepteerd was, werd in 1717 in Spanje begonnen met de productie van sigaren. Frankrijk en Duitsland volgden langzaam, maar Groot-Brittanië en Nederland maakte kennis met het nieuwe genotsmiddel via hun koloniën. De Spanjaarden introduceerden de tabak in Noord-Amerika en de Filippijnen. Via de Filippijnen is de tabak waarschijnlijk in Indonesië terecht gekomen.
De Nederlandse tabaksindustrie is begonnen in Kampen, waar in 1826 de eerste sigaren gedraaid werden. Later werden in Amsterdam sigarenfabrieken gesticht. Tegenwoordig zijn de meeste fabrikanten te vinden rond ons mooie Eindhoven.
Productie
Sigaren worden uitsluitend gemaakt van tabak. Alle drie de delen van een sigaar zijn afkomstig van één soort plant. De tabaksplant is afkomstig van de Nicotiana familie. Nicotiana Tabacum is de belangrijkste telg van deze botanische familie.
De tabaksplant is een snel groeiende plant. De oogst vindt tussen de 3 en 5 maanden na het zaaien plaats. Het is de kunst van de boer om dit op het juiste moment te doen. De tabaksbladeren worden niet allemaal op hetzelfde moment geplukt, aangezien ze niet tegelijk rijp zijn. De plant wordt van onder naar boven stapsgewijs geplukt. De onderste bladeren, het ‘zandblad’, wordt als eerste geplukt en is van superieure kwaliteit. Hiervan wordt uitsluitend het dekblad gemaakt. De meest veel eisende planten zullen tijdens de groei wel 150 keer, door de ‘vegueros’, onderzocht zijn op hun kwaliteit en rijpheid.
Na het oogsten worden de bladeren gedroogd aan een lijn in de open lucht (air-cured tabak), waarbij ze 85% van de massa verliezen. Dan volgen een aantal fermentatiestappen, waarbij de bladeren gebundeld opgestapeld worden, zodat de broei erin kan komen. De ‘rezagadoras’ selecteren alle bladeren vervolgens op kleur, textuur en grootte, waarna ze gestreken worden. Dit strijken wordt toevertrouwd aan vrouwen. De ‘despalilladora’ strijken het blad glad op hun dij en halen vervolgens de hoofdnerf uit het blad.
De laatste stap is het rollen van de sigaar. Het binnengoed wordt, in het omblad, tot een bosje gevormd. Hierbij is het voor de kwaliteit van de sigaar uiterst belangrijk dat de melange gelijkmatig verdeeld is. Dit is de kunst van de ‘torcedor(a)’. Hij perst het bosje samen en snijd overtollig tabak weg. Het dekblad wordt er nauwgezet omheen gedraaid en vastgeplakt met een druppel gom.
Om zijn dag wat te veraangenamen heeft elke Cubaanse ‘torcedor(a)’ een voorlezer in dienst die ’s ochtends de krant voorleest en ‘s middags een boek naar keuze. Als dat geen secundaire arbeidsvoorwaarden zijn…!
Opslag en gebruiken
Uiteindelijk is het overduidelijk de bedoeling dat er van een sigaar genoten wordt!
En dat begint bij het aansteken. In tegenstelling tot de wilde verhalen over de rituelen rond het aansteken van een sigaar is het heel simpel. Het voorverwarmen van de hele sigaar is een gebruik uit het verleden. Toen werd er nog een dragantgom gebruik die door verwarming zijn smaak verloor. Deze wordt echter in geen enkele sigaar meer gebruikt en maakt het voorverwarmen dus overbodig.
Het beste om een sigaar mee aan te steken is een geurloze vlam. Een gasaansteker of een lucifer is dus uitstekend. Let bij een lucifer op dat de zwavel verbrand is. Een cederhoutje kan ook uitstekend dienst doen, hoewel hierbij wel de cedersmaak in de sigaar trekt. Houd de sigaar boven de vlam en wacht met trekken tot het brandeinde gloeit.
Het roken van een sigaar gebeurt zeer beheerst en rustig. Rook de sigaar met kleine trekjes, zodat de temperatuur niet te hoog oploopt. Rook een sigaar zeker niet ‘over de longen’, maar laat de smaakpapillen ervan genieten. Na een bepaalde tijd kan de smaak van een sigaar drastisch veranderen. Dit wordt wel het omslagpunt genoemd en ligt meestal op 2/3 van de sigaar. Laat de sigaar nu rustig uitbranden. Het uitdrukken van een sigaar levert alleen maar vervelende rook op.
Bronnen: