Jan Pieterszoon Coen

Doorzetter pur sang

Daan Dams

Standbeeld van Jan Pieterszoon Coen

Zijn optreden wordt door veel historici zowel verheerlijkt als verguisd. Het is de man die de basis legde voor de koloniale macht in het latere Nederlands-Indië. Dit bereikte hij door zijn grote doorzettingsvermogen, organisatie talent en militaire bekwaamheden. Jan Pieterszoon Coen zou een niets ontziend man van geweld zijn, die zeer snel tot harde en strenge maatregelen zijn toevlucht nam. In zijn streven om de baatzuchtige VOC tevreden te stellen, deinsde hij nergens voor terug.

Op 8 januari 1587 werd Jan Pieterszoon Coen gedoopt als een zoon van Pieter Willemszoon, welke afkomstig was uit Twisk. De exacte geboortedatum van Coen is tot op de dag van vandaag niet bekend. Zijn vader was actief in de zouthandel als koopman in San Lucar; een plaats in het zuiden van Spanje. Toen Coen de dertienjarige leeftijd bereikte werd hij door zijn vader naar Rome gezonden. Hier zou hij zes jaar wonen en de fijne kneepjes van het dubbel boekhouden en (zeer waarschijnlijk) een aantal vreemde talen leren van de Vlaming Joost de Visscher. Het dubbel boekhoudsysteem is een methode van boekhouden waarbij elke transactie op zijn minst op twee verschillende manieren wordt geadministreerd, deze methode dient dus niet verward te worden met een dubbele boekhouding. Coen leerde boekhouden met een grootboek, dagboek en kasboek.

Terwijl Coen in Rome verbleef werd in 1602 de Generale Vereenichde Geoctroyeerde Compagne, welke later omgedoopt werd tot de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), opgericht. Deze particuliere Nederlandse onderneming is de eerste naamloze vennootschap ter wereld met vrij verhandelbare aandelen en zou uitgroeien tot het grootste handelsbedrijf ter wereld. Toen Coen terug kwam uit Rome trad hij direct in dienst van de Compagnie en op 22 december 1607 vertrok hij aan boord van de Hoorn naar Indië. Aan boord kreeg hij de rang van onderkoopman, wat voor een 20-jarige een vrij hoge rang was.

Reizen naar Indië

Het schip de Hoorn maakte deel uit van een vloot van 13 schepen die onder leiding stond van Pieter Willemszoon Verhoeff. Het doel van de reis was om op Banda het alleenrecht op de handel in nootmuskaat en foelie te krijgen. Daarnaast moest het alleenrecht op de handel in kruidnagels in de Molukken verkregen worden. In het begin van april 1609 bereikten de schepen Banda. Eenmaal aangekomen werd er begonnen met de bouw van een fort, zonder toestemming van de Bandanezen. Deze zouden bang zijn voor de zwaar bewapende Hollandse soldaten en lieten zich niet zien. Verhoeff ging met drie mannen van de Raad zonder soldaten naar de Bandanezen om toestemming te krijgen voor de bouw van het fort. Toen ze bij de Bandanezen aankwamen liepen ze in een hinderlaag en werden vermoord. Als reactie hierop gingen de Hollanders op strooptocht, staken schepen in brand, plunderden huizen en vermoordden de bewoners. Uiteindelijk werd het handelsverdrag door de Bandanezen ondertekend. Maar het zou onrustig blijven op het eiland. Historici zijn ervan overtuigd dat deze ervaring veel invloed heeft gehad op de houding die Jan Coen zou aannemen ten opzichte van de Bandanezen.

In 1611 keert Coen aan boord van de Hoorn weer terug in de Republiek. Eenmaal aangekomen schrijft hij een uitvoerig rapport voor de Heeren XVII, het centrale bestuur van de VOC, over zijn visie over hoe de onderneming het beste kon opereren in Indië. Niet lang daarna, in 1612, maakte Coen zijn tweede reis naar Indië aan boord van de Galiasse als opperkoopman en commandeur van twee schepen. Eenmaal aangekomen in Indië wordt hij aangesteld als boekhouder-generaal van alle kantoren en tot president van de kantoren in Bantam en Jakarta. Het directeurschap van het kantoor op Bantam was erg belangrijk in de organisatie van de VOC. Dit omdat Bantam de centrale handelsplaats op Java was. Ondanks Coens ongezouten kritiek op alles en iedereen binnen de

Na zijn promotie aan de Universiteit van Leiden vertrekt Thorbecke naar Duitsland waar hij van 1822 tot 1823 als privaatdocent in de wijsbegeerte en geschiedenis in Giessen aan de slag gaat. Deze periode zou een belangrijke periode worden voor zijn geestelijke vorming. In Duitsland komt hij in aanraking met het Duitse filosofische idealisme en met de heersende opvattingen over de geschiedfilosofie. Het waren geldzorgen die Thorbecke uiteindelijk terugdreven naar de Nederlanden. Hier zou hij in 1825 benoemd worden tot buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit van Gent. Zijn leeropdrachten bestonden uit Europese Geschiedenis, Internationale betrekkingen en statistiek. Daarnaast verzorgde hij ook een college in de Staatshuishoudkunde. In Gent bestudeerde Thorbecke de economische ontwikkelingen die met name het gevolg waren van de industrialisatie.

Gouverneur-Generaal Coen

Een schilderij van Batavia ofwel Jakarta

De eerste taak waar Coen zich mee bezig hield tijdens zijn periode als Gouverneur-Generaal in Indië was het realiseren van de wens van de Compagnie om een centraal hoofdkwartier te hebben. Jakarta leek hem hiervoor geschikt en hij liet daarom steeds meer goederen van de Compagnie over brengen naar de pakhuizen in Jakarta; de VOC had daar sinds 1610 al een factorij.

Omdat Coen de regent van Jakarta niet vertrouwde bepaalde hij dat er bij de pakhuizen een fort gebouwd moest worden. De Engelsen hadden ook een aantal pakhuizen recht tegenover de Hollandse pakhuizen staan. Omdat ze wantrouwig werden door de plotselinge bedrijvigheid op Jakarta begonnen zij hun pakhuizen ook te versterken. Coen vond dit wel een beetje te ver gaan, hij viel de Engelsen direct aan en liet alles platbranden. Een paar dagen na deze gebeurtenis verscheen er een Engelse vloot met 11 schepen voor de kust van Jakarta. Op dat moment lagen er echter maar 7 Nederlandse schepen voor anker. Daarom liet de Gouverneur-Generaal een bezetting op het fort achter en vertrok zelf naar de Molukken om zoveel mogelijk versterking te halen.

Coen kwam terug met een versterking van 17 schepen en zag dat het fort nog in Nederlandse handen was, maar alle goederen in de pakhuizen waren gestolen en de stad werd bezet door de Engelsen. Met zo’n 1000 man werd Jakarta opnieuw ingenomen en helemaal platgebrand. De Engelsen, die niet opgewassen waren tegen de Hollandse macht, vluchtten. Op bevel van Coen werd de platgebrande stad weer opgebouwd en werd er een nieuw fort gebouwd dat negen keer groter werd dan het oude. Hij had de nieuwe stad het liefst omgedoopt tot Nieuw Hoorn maar de Heeren XVII keurde dit niet goed en in plaats daarvan werd Jakarta vanaf 18 januari 1621 officieel Batavia genoemd.

Portret van Jan Pieterszoon Coen

De tweede doelstelling van Coen was het realiseren van het monopolie in de handel in nootmuskaat en foelie. Deze specerijen werden alleen op de Banda eilanden geproduceerd en hoewel de bevolking daar contracten met de VOC had afgesloten leverden zij toch aan de Engelsen. Coen, die toch al niet veel op had met de bevolking van de eilanden, koos voor een harde aanpak en verscheen in 1621 met een grote expeditie macht voor Lontor (een van de Banda eilanden). Het eiland werd bestormd en vele mannen, vrouwen en kinderen werden gedood, dorpen platgebrand, schepen vernield en honderden Bandanezen werden als slaven naar Batavia gebracht. Deze gebeurtenis wordt op dit moment als een van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis van de VOC gezien.

Op 1 februari 1623 droeg Coen zijn functie, op eigen verzoek, over aan Pieter de Carpentier en keerde terug naar de Republiek. Eenmaal aangekomen werd hij met veel eerbewijzen ontvangen en werd hij benoemd tot bewindhebber van de VOC in de kamer Hoorn. Een jaar later werd hij echter opnieuw benoemd tot Gouverneur-Generaal maar zijn vertrek naar Indië werd echter uitgesteld toen hij ziek werd. Daarna trouwde hij in 1925 met de 19-jarige Eva Ment waarna hij pas in maart 1927 naar Indië vertrok waar hij aan zijn tweede ambtstermijn zou beginnen.

Tijdens deze ambtstermijn werd Batavia tweemaal (in 1628 en 1629)belegerd door de vorst van Mataram die zijn macht op Java wilde uitbreiden. Beide belegeringen werden echter goed doorstaan mede doordat het vijandelijke leger slecht bewapend was en te weinig voedsel bij zich had. Coen overleed echter plotseling tijdens het tweede beleg. De oorzaak was een lichte ziekte die plotseling verergerde. Het gebeente van Coen werd overgebracht naar de Republiek en hij werd opgevolgd door Jacques Specx.

Tijdens zijn leven was Coen bij velen niet geliefd om zijn felle kritiek op iedereen die het niet met hem eens was. Soms ontzag hij zelfs de Heeren XVII niet. Coen was streng voor zijn minderen en meedogenloos voor zijn tegenstanders. Het geweld dat hij bereid was te gebruiken om zijn doelstellingen te bereiken was zelfs voor menig tijdgenoot te veel. Voor Jan Pieterszoon Coen was succes in de handel eigenlijk alleen mogelijk onder de paraplu van een politiek en militair krachtige positie.

Publicatie verschenen in Simon Ster 44.3