Johan Rudolph Thorbecke

Grootste parlementair politicus van Nederland ooit

Daan Dams

Politiek is op dit moment weer een hot topic. Het regeerakkoord van het kabinet Rutte II doet veel stof opwaaien. Heel Nederland verkondigt weer zijn eigen mening en men roept alweer over kiezersbedrog. In deze sTAUt gaan we een stuk terug in de geschiedenis van de Nederlandse politiek. We beschouwen de persoon die de grootste staatsman was van het Nederland van de negentiende eeuw en is mogelijk de grootste parlementair politicus die Nederland ooit gekend heeft. Hij wordt door Nederlandse politici en vaderlandse historici nog steeds in hoog aanzien gehouden. En dan te bedenken dat hij eigenlijk medeverantwoordelijk is voor de puinhoop die nu de Nederlandse politiek wordt genoemd.

Vroege jaren

Johan Rudolf Thorbecke

 Op 14 januari 1798 zag de man, die later uit zou groeien tot de grootste politicus die Nederland ooit kende, het levenslicht. Zijn naam: Johan Rudolph Thorbecke. In Zwolle groeide Thorbecke op in een half-Duitse familie. Aangezien zijn vader lange tijd werkloos was, moest de familie Thorbecke leven op geldelijke steun van hun aanverwanten in Duitsland. Vader Thorbecke wilde niet dat zijn zoon hetzelfde lot zou overkomen als hemzelf en heeft hem daardoor tot zijn eigen dood gestimuleerd om hard te studeren. Hij bleef maar hameren op het belang van een degelijke studie en daarna carrière maken zodat Johan iets zou bereiken wat zijn vader niet lukte, namelijk geld verdienen en zelf goed voor de familie zorgen.

De goede raad van zijn vader ter harte nemende begon Thorbecke met zijn studie in Amsterdam aan het Athenaeum Illustre, welke in het algemeen wordt beschouwd als de voorloper van de Universiteit van Amsterdam, alhoewel men op dat moment nog niet af kon studeren of graden kon behalen aan het Athenaeum. Uiteindelijk studeerde hij dan ook af aan de Universiteit van Leiden waar hij op 23 juni 1820 ook nog zou promoveren in de Letteren. Tijdens zijn studie dong Thorbecke naar de eerste prijs van drie prijsvragen: de eerste over de levensfilosofie van Cicero, de tweede over Cicero’s opvatting over de redenaarskunst en de laatst over het scepticisme in de oudheid. Op dat moment is Cicero voor Thorbecke nog een onaantastbare grootheid in vrijwel alle opzichten. Een kwart eeuw later zal de Duitse historicus Theodor Mommsen zijn beroemde aanval lanceren, waarin hij Cicero typeert als de advocaat zonder principes en de opportunist die bereid is iedereen te verdedigen al naar gelang het uitkomt. Het is ook rond die tijd dat Thorbecke anders over Cicero gaat denken en de filosoof niet langer meer op een voetstuk plaatst.

Koning Willem II

Na zijn promotie aan de Universiteit van Leiden vertrekt Thorbecke naar Duitsland waar hij van 1822 tot 1823 als privaatdocent in de wijsbegeerte en geschiedenis in Giessen aan de slag gaat. Deze periode zou een belangrijke periode worden voor zijn geestelijke vorming. In Duitsland komt hij in aanraking met het Duitse filosofische idealisme en met de heersende opvattingen over de geschiedfilosofie. Het waren geldzorgen die Thorbecke uiteindelijk terugdreven naar de Nederlanden. Hier zou hij in 1825 benoemd worden tot buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit van Gent. Zijn leeropdrachten bestonden uit Europese Geschiedenis, Internationale betrekkingen en statistiek. Daarnaast verzorgde hij ook een college in de Staatshuishoudkunde. In Gent bestudeerde Thorbecke de economische ontwikkelingen die met name het gevolg waren van de industrialisatie.

In 1830 begon de Belgische opstand die leidde tot de onafhankelijkheid van België. Thorbecke werd door de opstand gedwongen de stad te verlaten en hij verhuisde naar het land dat we nu Nederland noemen, hier werd hij benoemd tot hoogleraar diplomatie en moderne geschiedenis aan de Universiteit van Leiden. Hij zou hier onder andere college geven over de Grondwet, waaruit zijn publicatie “Aanteekening op de Grondwet” (1839) voortkwam, deze publicatie wordt beschouwd als zijn eerste openbare bijdrage aan het debat omtrent de herziening der grondwet (Nederland was op dat moment nog een monarchie). Voordat Thorbecke uiteindelijk de minister werd die we allemaal kennen, bekleedde hij een aantal andere politieke functies: zo was hij onder andere lid van de Tweede Kamer (1844-1845).

Voorstel der Negen mannen

Koning Willem III

Het debat omtrent de herziening der grondwet was al een aantal jaar een hot topic in politiek Nederland. Uiteindelijk leidde dit debat ertoe dat in 1844 de Tweede Kamer Koning Willem II vroeg om een Grondwetsherziening, die de koning echter weigerde. Als reactie hierop nam Thorbecke, die in juli 1844 tot Kamerlid werd gekozen in een tussentijdse vacature, samen met acht andere Tweede Kamerleden, ‘de Negenmannen’, het initiatief. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het Voorstel der Negenmannen, welke op 10 december 1844 ingediend werd en het volgende behelsde:

  1. Invoering van de staatkundige ministeriële verantwoordelijkheid.
  2. Invoering van rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer.
  3. Het verlenen aan de koning van het recht om de Tweede Kamer uit te breiden.
  4. Hervorming van de Eerste Kamer.
  5. Herziening van de bepalingen over onderwijs en godsdienst om volledige vrijheid van godsdienst te garanderen.

Het voorstel werd bestreden door de minister van Justitie,  Marinus Willem de Jonge van Campensnieuwland, wie een fervent tegenstrijder was van de voorstellen. En met succes, want de Tweede Kamer besloot op 31 mei 1845 met 34 tegen 21 stemmen het voorstel niet verder in behandeling te nemen. De conservatieve meerderheid in de Kamer en de regering had zowel inhoudelijke als procedurele bezwaren. Zij vonden namelijk dat het initiatief tot herziening van de Grondwet van de koning zelf uit moest komen. In juli 1845 werd Thorbecke niet herkozen voor de Tweede Kamer.

Tot op heden is het de vraag of Thorbecke en de andere acht Kamerleden wel op het aannemen van de vijf voorstellen uit waren. Men denkt dat zij eerder een politieke stroomversnelling op gang wilden brengen, welke er uiteindelijk in 1848 ook kwam.

Het jaar 1848

Op 17 maart 1848 kwam koning Willem II, die bang was om slachtoffer te worden van de revolutie die Europa op dat moment in zijn ban hield, aan de voorstellen van de Negenmannen tegemoet en benoemde Thorbecke tot voorzitter van de Grondwetscommissie.

11 April 1848 was de Grondwetscommissie gereed met haar werkzaamheden. De voorstellen die de commissie indienden gingen verder dan de conservatieve Tweede Kamer eigenlijk zou willen. De commissie stelde dat zowel de Tweede Kamer, alsook de Gemeenteraden en Provinciale Staten rechtstreeks gekozen moesten worden door burgers die een bepaald bedrag aan belasting betalen. Daarnaast moest de Eerste Kamer afgeschaft worden. De Tweede Kamer was het hier absoluut niet mee eens. Het compromis zou uiteindelijk zijn dat de Eerste Kamer aanbleef maar dat de leden hiervan werden gekozen door de Provinciale Staten. Een aantal (conservatieve) ministers konden niet instemmen met de liberale voorstellen van de commissie. Na een aantal geschillen traden deze ministers uiteindelijk ook af.

Gedurende de parlementaire behandeling van de voorstellen werden deze door de Tweede Kamer goedgekeurd. Zelfs de uiterst conservatieve Eerste Kamer stemde in, daarbij was echter wel de nodige liberale druk op de Kamer uitgeoefend. Daarnaast waren enkele conservatieve leden door de regering vervangen door hervormingsgezinden. Bovendien moest de stemming gestaakt worden en wist koning Willem II één Eerste Kamerlid, Arnoud Willem van Brienen van de Groote Lindt, van mening te laten veranderen, waardoor uiteindelijk de kleinst mogelijke meerderheid van de Eerste Kamer voor de voorstellen was. Uiteindelijk was de meerderheid in de Nederlandse politiek vóór de Grondwetsherziening.

Kroonprins Willem (de latere koning Willem III) keerde zich openlijk tegen het besluit van zijn vader om een liberale Grondwet in te voeren. Hij verzocht zelfs schriftelijk aan Willem II hem afstand te verlenen van zijn rechten als prins van Oranje en als erfgenaam der Kroon. Dit verzoek werd geweigerd door Willem II, wat erin resulteerde dat er na zijn dood een koning in Nederland zat die gedurende de rest van de 19de eeuw conflicten had met de liberalen in de Tweede Kamer. Overigens zonder dat er iets aan de Grondwet veranderde.

Enkele belangrijke wijzigingen doorgevoerd in de Grondwetsherziening zijn:

  • Invoering van de politieke ministeriele verantwoordelijkheid (verantwoordelijkheid bij ministers, koning is onschendbaar).
  • Rechtstreekse verkiezing van Tweede Kamer, gemeenteraden en Provinciale Staten.
  • Mogelijkheid tot het ontbinden van de Kamers en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
  • Vrijheid van onderwijs.
  • Vrijheid van vereniging en vergadering.
  • Vrijheid van meningsuiting.
  • Vrijheid van drukpers.

“Minister-President” Thorbecke

Een standbeeld van Johan Rudolph Thorbecke

Na de Grondwetswijziging zijn er drie Kabinetten-Thorbecke geweest. De positie van minister-president bestond in die tijd nog niet, maar het was voor iedereen duidelijk wie de leider van de kabinetten was.

De vorming van het eerste kabinet-Thorbecke kwam moeizaam op gang. Thorbecke had niet de vrije hand bij het kiezen van zijn medeministers en eenmaal begonnen kon het kabinet rekenen op de voortdurende tegenwerking van Willem III, wie een diepgewortelde, principiële afkeer van Thorbecke en zijn kabinet had. Het kabinet trad dan ook hoogstens als eenheid op tijdens conflicten met de Koning. Tegenover het parlement moest iedere minister zelfstandig zijn eigen beleid verdedigen. In die tijd kende men het partijenstelsel dat we nu kennen nog niet, evenals die bindende factor met de Kamer. Het was dus ook niet te vermijden dat nogal wat ministers aftraden tijdens deze periode.

Het tweede kabinet-Thorbecke stond in het teken van het verbeteren van de Nederlandse infrastructuur. Wetten werden aangenomen voor het graven van het Noordzeekanaal en de Rotterdamsche Waterweg. Daarnaast kregen ook de spoorwegen een grote kwaliteitsimpuls. In deze tijd ging het erg goed met de Nederlandse economie en het kabinet kreeg de bijnaam Kabinet met de spade op de schouder. Het was ook tijdens dit kabinet dat Thorbecke een doodsbedreiging per brief ontving. Hij bleef omstreden bij veel Nederlanders, maar toch ook populair, gezien het vaak enthousiaste onthaal dat hij ontving als hij op een van zijn ambtsreizen door het land was.

Het kortste kabinet dat Thorbecke leidde was het derde kabinet-Thorbecke. Dit kabinet duurde van 4 januari 1871 tot en met 6 juni 1872, de dag waarop Thorbecke te overlijden kwam aan de gevolgen van longontsteking. Dit kabinet kreeg de bijnaam Kabinet met het geweer op den schouder omdat er veel pogingen werden gedaan om de nationale defensie te verbeteren (i.v.m. de dreigende internationale toestand).  Vijf dagen nadat Thorbecke de toelating van Aletta Jacobs als eerste vrouwelijke student aan de universiteit regelde, dompelde hij de hele natie in rouw door zijn overlijden.

Publicatie verschenen in Simon Ster 44.2