Santiago de Compostella

De pelgrim bestaat nog

Bram Berkien

Men zegt vaak dat alle wegen naar Rome leiden, maar waar weinig mensen zich bewust van zijn is dat er ook een verbluffend aantal wegen naar het bedevaartsoord Santiago de Compostella in West-Spanje leidt. De pelgrimage naar deze stad is een zeer oud, invloedrijk en uniek verschijnsel dat recentelijk weer aan populariteit wint.

Het principe van een bedevaart zal eenieder bekend zijn: een gelovige zuivert zijn geest door een enorme reis te maken die zowel mentaal als fysiek het uiterste van hem vergt. Zo komt hij nader tot zijn god en beleeft hij en passant nog wat avonturen. Een in Europa erg bekende en populaire bestemming is Santiago de Compostella aan de westkust van Spanje. Waar echter veel mensen
zullen menen dat pelgrims een gedateerd verschijnsel zijn, is exact het tegenovergestelde waar. Om te testen hoe eigentijds de bedevaart is, besloot uw schrijver het aan den lijve te ondervinden en naar Spanje te fietsen.

Geschiedenis

Credits foto: Xosema, https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Cubos_de_colores_-_Santiago_de_Compostela_-_Apostol_2016_-_02.jpg

De geschiedenis van de bedevaart naar Santiago is terug te voeren op een veldslag in de Spaanse streek Asturië rond het jaar 844. Koning Ramio I streed hier tegen de Moren een hopeloze strijd, tot een geheimzinnige ruiter zijn leger te hulp schoot en de Moren een decimeerde tot een hoopje ledematen. Het kon niet anders of deze ruiter was (de geest van) Sint Jakobus, een discipel en apostel van Jezus Christus. Bekend was al dat het lichaam van deze apostel na zijn onthoofding in Palestina per boot geheel op eigen kracht de westkust van Spanje bereikte en daarna begraven werd op een berg landinwaarts. Hier verrees later de stad Santiago (Spaans voor Sint Jacob) de Compostella. Het symbool van Sint Jacob is overigens de Jacobsschelp, een symbool dat men onderweg veelvuldig tegenkomt en waar men in Santiago zelf vrijwel over struikelt. In de Middeleeuwen was de route naar Santiago immens populair. Men schat dat zo’n 10% van de bevolking van Europa destijds de bedevaart heeft afgelegd. De route was echter ook erg gevaarlijk, de pelgrims moesten moerassen doorkruisen, bergen beklimmen en kloven waar struikrovers op de loer lagen doorsteken. Uiteraard waren toen ook de voorzieningen aanzienlijk minder. Het was niet ongebruikelijk dat pelgrims er in het beste geval een jaar over deden om naar Santiago te lopen en weer terug te lopen (alternatieven voor de terugreis waren er immers niet), en in het slechtste geval de reis met de dood moesten bekopen.

Juist dit gevaarlijke karakter van de reis heeft er voor gezorgd dat in de loop der jaren langs de route een enorme ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Complete steden, bruggen en kastelen zijn uit de grond gestamp om de route (of in het Spaans: el Camino) te beschermen. De beruchte Tempeliers legden zich in Spanje eveneens toe op het beveiligen van de route en beschermen van pelgrims. Wat verder opvalt bij kerken en kathedralen die aan de route liggen, is het grote voorportaal. Deze werden zo ontworpen zodat pelgrims die de route liepen om hun ziel te zuiveren van de misdaden die zij begaan hadden onderdak te bieden. Misdadigers mochten namelijk de kerk niet betreden.

Pelgrimage nu

Het principe van de bedevaart klinkt erg oubollig en lijkt gedateerd. Zoals uit de getoonde grafieken blijkt is het verschijnsel echter bezig aan een indrukwekkende comeback. Dit heeft deels te maken met de verhoogde mobiliteit van gelovige Oost-Europeanen, maar zeker ook met het feit dat veel mensen in de huidige tijd zingeving zoeken in oude gebruiken. Wat ook meespeelt – en niet eens zozeer enkel van deze tijd is – is de drang naar avontuur van jonge mensen. Dat lang niet iedere pelgrim vroeger zo vroom was als men zou verwachten blijkt uit het feit langs de route speciale pelgrims-gevangenissen zijn gevonden, en een dorp vlak voor Santiago dat aan een rivier ligt en de naam Lavacolla draagt. Dit kan vrij vertaald worden als was-penis. Ook tegenwoordig reist een groot deel van met name de jongere pelgrims niet om geloofsredenen maar om het avontuur op te zoeken, zo blijkt uit een steekproef in een albergue (dit woord wordt weldra toegelicht).

 

Vrijwel elke pelgrim koopt voor of tijdens zijn reis een zogeheten credencial. In vroeger tijden, voor men paspoort kon aanvragen, was dit een bewijs waarmee men grenzen kon kruisen. Ook diende het om bij aankomst in Santiago te kunnen bewijzen dat men de tocht werkelijk had afgelegd, in elke stad waar men sliep kon men namelijk een stempel laten zetten, niet veel anders dan bijvoorbeeld tijdens de Elfstedentocht. Tegenwoordig vervult het credencial de eerste rol uiteraard niet meer, maar vormt het nog altijd een fotogeniek en authentiek aandenken. In het paspoort staat overigens ook tegenwoordig nog een ietwat naïeve oproep aan politie om de pelgrim te helpen indien die in nood verkeert en coulant te zijn mocht de pelgrim zich misdragen, aangezien de pelgrim op een heilige missie is.

Het staat de pelgrim vrij de route af te leggen op die manier die hij wenst. Traditioneel gezien is het gebruikelijk om dit te voet te doen, maar de rijkere burger koos vroeger voor een reis te paard of zelfs te rijtuig. Ook tegenwoordig ziet men sporadisch nog een ruiter langs de route. Voor de pelgrim die minder goed te voet is, is er de optie een pakezel mee te voeren. Tegenwoordig is het (met name voor Nederlanders en Vlamingen) ook een optie om het stalen ros te hanteren als vervoersmiddel.

Het vinden van de route is een aparte onderneming. Voor fietsers is een uitstekend serie boekjes beschikbaar die de route vanaf Nederland exact beschrijven, inclusief voorzieningen onderweg. Een lopende pelgrim volgt echter de pijlen. Langs de hele Spaanse route zijn (soms ietwat in overvloed) gele pijlen aangebracht die de route aangeven. Het heeft op die manier iets weg van een 1000 kilometer lange speurtocht. Op sommige plaatsen waar geen krijt gebruikt kon worden is men bijzonder creatief geweest door bijvoorbeeld met steentjes een pijl te vormen.

Gedurende het volgen van de route verandert het landschap. Met de Nederlandse vlakheid is uiteraard iedereen bekend, het is echter schitterend om dit langzaamaan te zien veranderen. Wanneer je met de auto ergens heenrijdt krijg je hier veel minder van mee. In Vlaanderen is het landschap al iets heuvelachtiger, langzaam wordt ook de Franse invloed in borden en opschriften zichtbaar. Het moment dat je de Franse grens oversteekt is een maffe realisering, je bent dan helemaal op eigen kracht naar Frankrijk gefietst of gelopen. Noord-Frankrijk bestaat uit eindeloze glooiende graanvelden, een gezicht dat vrij snel gaat vervelen, waarbij de wind die standaard de verkeerde kant op waait ook niet meehelpt. Aan de westkust rij je door vlak en bebost terrein, om vervolgens in Les Landes over wegen te rijden die soms wel tien kilometer lang kaarsrecht lopen.

Hierna wordt het landschap snel interessanter en vooral heuvelachtiger, wanneer je de uitlopers van de Pyreneeën binnenrijdt. De meeste pelgrims steken de Pyreneeën door bij St Jean Pied de Port, maar van origine gebeurde dit bij de Col du Somport, een veel zwaardere beklimming. Eenmaal boven op de top en over de grens verandert het landschap instantaan van groene weides naar een dor, Spaans landschap. Ook ligt hier een ski-dorp dat er in de zomer vrij desolaat uit ziet. Heel Spanje is sowieso erg zanderig, droog en bovenal heuvelachtig. Behalve de Puerta de Cebreiro en de Pyreneeën bevat de route geen enorm harde en lange beklimmingen, maar wel heel erg veel beklimmingen van een paar kilometer, die behoorlijk hun sporen achter laten.

Bovenal is het in het Spaanse binnenland enorm warm, waar de Spanjaarden gelukkig iets op gevonden hebben. In praktisch elk klein gehucht waar je doorheen fietst is een zogenaamde fuente (watertappunt) te vinden. De strategie is simpel: vul alle waterflessen bij, maak je haren en kleren doorweekt, en fiets tien kilometer tot het volgende dorpje. Herhaal het hele proces hier.

Om de vele ervaringen onderweg te omschrijven zou ik veel meer pagina’s nodig hebben dan ik hier beschikbaar heb. Wel kan ik illustreren dat het zeer gemakkelijk is om in gesprek te raken met andere pelgrims, je hebt immers een einddoel gemeen. Onderweg ontmoet je erg veel bijzondere figuren, de een met een nog absurder levensverhaal dan de ander. Er loopt op de Camino bijvoorbeeld een Israëlische man rond die ooit schipbreuk heeft geleden en als enige overlevende aanspoelde. Om God te danken is hij begonnen met lopen en is daar nooit meer mee opgehouden. Hij loopt inmiddels tien jaar over de wereld en heeft zo’n 100.000 kilometer op de teller staan.

Overnachten

’s Nachts heeft men verschillende opties. De rijke pelgrim die aan luxe hecht zal kiezen voor een hotel, dit is echter niet bepaald de echte Camino-ervaring. Men kan ook kiezen voor een overnachting op een camping, of als men avontuurlijk ingesteld is voor wildkamperen (wat overigens niet legaal is in Frankrijk en Spanje). Met name de laatste optie is voor een student beter te betalen (want gratis) en kan het nodige avontuur met zich mee-brengen. Voor de meest authentieke ervaring opteert men echter voor een verblijf in een albergue, een soort van hostel speciaal voor pelgrims. Het concept is uiterst simpel: een slaapzaal met stapelbedden (tussen de 5 en 100), lichten uit en stilte vereist om 10 uur, eventueel vergezeld van een avondmaal en ontbijt. Rond vier uur in de morgen staan de meeste lopers al weer op om hun tas in te pakken en voor de warme middag begint al een stuk gelopen te hebben. Tevens is er in zo’n zaal met zo’n divers gezelschap altijd wel iemand die een royaal volume weet te produceren met zijn gesnurk, zodat men niet kan verwachten echt veel uren slaap te incasseren. Een mooi principe dat sommige albergues toepassen is de gedachte van donativo: hierbij wordt de pelgrim gevraagd na zijn verblijf zo veel te betalen als hij zelf wil, waarbij geen enkele controle plaatsvindt. Het staat eenieder dus vrij om niets te geven, of zoveel als hij de service en faciliteiten waard vond.

Een bijzonder memorabele albergue die de auteur bezocht bevond zich boven op een berg, in een verlaten dorpje. De mensen die deze plek beheerden geloofden dat ze Tempeliers waren (als in de boeken van Dan Brown) en zagen het als hun heilige taak om de route te beschermen en pelgrims onderdak en eten te bieden. Dit allemaal gratis. Tot zo ver de positieve kanten van het verblijf in deze albergue. De minder aantrekkelijke kanten waren onder andere het feit dat deze mensen met zwaarden en in witte riddergewaden met rode Tempelierskruizen rondliepen en de matrassen vol vlekken en zonder overtrek die knus op elkaar op een erg krappe zolder die de keuring van de brandweer bepaald niet door zou komen lagen. Verder was er geen stromend water of elektriciteit en diende men zijn behoeft te doen in een hutje in het weiland, het hutje bevatte een dergelijk grote hoeveelheid vliegen dat de auteur opteerde voor een momentje voor zichzelf a la nature in plaats van in het vliegenhutje.

Santiago

Eenmaal aangekomen in Santiago voelen pelgrims zich vaak ietwat verloren. De stad is erg toeristisch (doch mooi) en als een echte afsluiting voelt het niet. Het is gebruikelijk om naar de kathedraal te gaan, alwaar tijdens de dienst per land wordt opgelezen hoeveel pelgrims de tocht de vorige dag voltooid hebben. Vroeger werden nog namen opgelezen, maar omdat dat in dit snelle tijdperk te lang duurt is men overgeschakeld op het aggregeren per land. Tevens wordt er een 80 kilo zwaar wierookvat dat aan een enorme slinger hangt door het schip geslingerd, een waar spektakel (filmpjes zijn op Youtube te vinden). Dit vindt echter enkel doorgang indien toeristen hebben laten zien om de kerk te geven door genoeg te doneren tijdens de rondgang met de zak, wat enigszins een smet vormt. Pelgrims kunnen tevens naar het pelgrimskantoor gaan om daar hun oorkonde op te halen. Saillant detail hierbij is dat zij aan moeten geven of zij de tocht uit geloofsovertuiging of om sportieve redenen hebben afgelegd. In het eerste geval wordt een mooiere oorkonde in het Latijn verstrekt.

Om toch een goed gevoel over te houden aan de afsluiting van de tocht reizen sommige pelgrims nog door tot Finisterre, het uiterste puntje aan de westkust. De betekenis van deze plaatsnaam laat zich raden. Hier ligt tevens het nulpunt van de zeer oude Sterrenweg.

Over de reis naar Santiago is een film verschenen met Michael Douglas in de hoofdrol, getiteld The Way. Naar aanleiding van deze film maken de laatste jaren ook veel Amerikanen (vaak gebrekkig voorbereid) de tocht. Verder wordt op de publieke omroep een ietwat vrome en zwaarmoedige reality-serie uitgezonden over Nederlandse pelgrims.

Een pelgrimstocht ondernemen lijkt een oubollig en extreem vrome onderneming, maar niets is minder waar. Het biedt avontuur, een fysieke uitdaging en vrijheid, en vormt daarmee voor zoekende jongeren de perfect kans om (in ieder geval een paar weken) aan de dagelijkse sleur te ontsnappen.

Publicatie verschenen in Simon Ster 44.1