In den beginne…
De eerste natuurfilosofen
Henk van den Berg
Filosofie is het vakgebied dat zich bezig houdt met het zoeken naar antwoorden op de levensvragen. Vragen als: “Hoe is de wereld ontstaan? Is er een einde aan het heelal? Is er een God?”. Eigenlijk alle vragen waarop niet zo meteen een antwoord op gegeven kan worden. Door de geschiedenis heen zijn er steeds mensen geweest die zich verwonderden over de wereld om hen heen en zo probeerden deze vragen te beantwoorden. Zoals tegenwoordig een wetenschappelijk probleem benaderd wordt met een brainstormsessie, zo probeerden deze mensen de verschijnselen om zich heen te verklaren. Het spreekt dan ook voor zich, dat wetenschap en filosofie vroeger één waren. De basis voor de moderne wetenschap is dan ook gelegd door de klassieke filosofen. Hierdoor kunnen hun beredeneringen en denkbeelden, hoewel ze vaak al achterhaald zijn, toch nog interessant zijn voor moderne wetenschappers.
Voorfilosofisch wereldbeeld
Rond 600 v. Chr. ontstond in Griekenland een nieuwe manier van denken die we tegenwoordig filosofie noemen. Voor die tijd bestond er een uitgebreide overlevering van mythen en sagen, waarin het wereldbeeld van die tijd beschreven werd. Volgens dit beeld bestond de wereld uit een aantal losse factoren, bijvoorbeeld land en zee, dag en nacht, zomer en winter, en elk van deze factoren werd bepaald door een godheid of door bijvoorbeeld de vereniging van twee godheden. Deze goden gedroegen zich net als mensen, we spreken van een antropomorf godsbeeld, en ze hadden ruzies en verhoudingen, die elk ook weer natuurverschijnselen veroorzaakten. Een dergelijk wereldbeeld komt in bijna alle culturen terug en levert vaak mooie verhalen op die vaak nu nog tot de verbeelding spreken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Odyssee en de Ilias, maar ook aan de Keltische mythen.
De eerste filosofen
Rond 700 v. Chr. begonnen schrijvers als Homerus en Hesiodus de Griekse mythen op papier te zetten. Het gevolg hiervan was dat het mogelijk werd over deze mythen te discussiëren. De eerste filosofen waren dan ook in de eerste plaats bezig om aan te tonen dat niet alles wat in deze mythen vermeld werd waar hoefde te zijn. Ze bekeken voornamelijk de ordening van de dingen, de zogenaamde kosmologie, en probeerden hiervoor universele natuurwetten te vinden, zoals technische wetenschappers daar nu nog mee bezig zijn.
Helaas is veel van het werk van deze eerste filosofen verloren gegaan. Papyrus, wat in die tijd veel gebruikt werd, is slechts 60 tot 80 jaar houdbaar. Alleen de werken die men echt belangrijk vond werden in de loop van de tijd weer gekopieerd. Een groot deel van hetgeen dat bewaard gebleven is, komt uit de aantekeningen van Aristoteles, die regelmatig zijn voorgangers parafraseert. Hij noemt echter vaak alleen de uiteindelijke conclusie waardoor de redeneringen die erachter steken verloren zijn gegaan.
Van de eerste generatie filosofen zijn er drie waarvan de denkbeelden nog bewaard zijn gebleven: Thales, Anaximenes en Anaximander. Zij kwamen alle drie uit Milete en waren actief tussen 600 en 550 v. Chr.
Thales reisde veel en kwam zo ook regelmatig in Egypte. Van hem wordt verteld dat hij de hoogte van een piramide opmat door de schaduw ervan te meten op het moment dat zijn eigen schaduw net zo lang was als hij zelf. Ook heeft hij de zonsverduistering van 585 v. Chr. voorspeld, maar hoe hem dat gelukt is, is niet bekend.
Thales was dus echt een wetenschapper, maar hij hield zich ook bezig met filosofie. In de visie van Thales bestond alles uit water. Waarschijnlijk trok hij deze conclusie uit het feit dat alles groen en vruchtbaar werd op het moment dat de Nijl zich terugtrok nadat deze overstroomd was. Daarnaast zag hij dat uit water ook vaste stof en gas gemaakt kon worden in de vorm van ijs en stoom.
Volgens Anaximenes was niet water, maar lucht de oerstof waaruit alles ontstaat. Water wordt immers uit de lucht geperst wanneer het regent. Wanneer natuurijs smelt, lijkt hier water en zand uit te ontstaan, zodat Anaximenes de conclusie trok, dat aarde nog sterker samengeperste lucht is. Verder dacht dat Anaximenes dat verdunde lucht vuur werd. Hij opperde ook voor het eerst het macro-microkosmos idee in het enige fragment dat van hem overgebleven is: “[…] Daaruit (uit lucht) ontstaat immers alles en daarin lost het weer op. Zoals de ziel die lucht is, ons bijeenhoudt, zo houdt levensadem of lucht de gehele kosmos bij elkaar.”. Hij zag dus overeenkomsten tussen het kleinschalige en het grootschalige, een gedachte die nog steeds veel mensen bezig houdt.
Van Anaximander is het meeste bewaard gebleven en hij heeft zodoende de meest interessante stof achtergelaten. Zij ideeën verschillen nogal van die van Thales en Anaximenes. Volgens Anaximander is het “Apeiron“, wat “datgene wat zonder bepaling is” betekent, de oorzaak van alles. Dit Apeiron bezit geen van de aan ons bekende kwaliteiten en heeft geen einde. Hij noemt het Apeiron wel goddelijk en hier ligt een link met de voor-filosofische mythen. Anders is de manier waarop hij het ontstaan en het in evenwicht blijven van de aarde verklaart: Het Apeiron brengt het “Gonimon” voort, de oerkiem. Deze kiem is vochtig en warm (denk aan water en vuur) en bezit dus kwaliteiten die het Apeiron niet heeft. Hierdoor zullen het Apeiron en het Gonimon een strijd aan gaan. Door een ingewikkelde schifting tussen deze elementen ontstaat uiteindelijk de (platte) aarde met haar zeeën. Hieromheen bevindt zich een ring van mist met gaten daarin, waardoor het vuur zichtbaar is (zon, maan en sterren). De strijd tussen water en vuur gebruikt Anaximander om het evenwicht van de aarde in de kosmos te verklaren. Het vuur probeert zo ver mogelijk van het water vandaan te komen en vormt daarom perfecte cirkels om de aarde heen.
Anaximander heeft ook over de kosmos als geheel nagedacht. Volgens hem was onze aarde slechts een van de werelden die opkwamen en ondergingen in het Apeiron. Hij ging ervan uit dat in de kosmos overal dit soort systemen van water en vuur voorkwamen.
Kenmerkend voor deze vroege filosofen is dat het materialisten zijn: Ze gaan uit van een materieel oerbeginsel. Alle theorieën die ze gebruiken zijn speculatief, ze hebben er geen rechtstreekse bewijzen voor, maar hier en daar gaan ze wel uit van zintuiglijke waarneming. Wat ontbreekt bij deze filosofen is de discussie onderling. Hierdoor vindt er geen verfijning plaats van bestaande filosofieën, maar wordt bij het opstaan van een nieuwe filosoof de theorie van de vorige ineens van tafel geveegd. Bij de volgende generaties filosofen zullen deze twee kernbegrippen, zintuiglijke waarneming en discussie, een veel prominentere rol gaan spelen.