Plato

De metafoor van de grot en zijn leven en werken

Henk van den Berg

Plato is één van de bekendste filosofen uit de Griekse geschiedenis. Voordat we een uitgebreide beschrijving van de persoon Plato en zijn filosofieën geven, eerst één van zijn bekendste vergelijkingen: De Grot.

De Grot

Stel je eens mensen voor, die zich in een onderaardse, grotachtige woning bevinden, die achter zich een open toegangsweg hebben naar het zonlicht, die lang en diep en breed is. Stel je voor dat deze mensen van jongs af aan geboeid zijn aan hun benen en nek, zodat zij op hun plaats blijven en alleen vooruit kunnen kijken. Stel je voor dat hoog en ver achter hen een groot vuur brandt en dat tussen het vuur en de gevangenen een weg loopt. En stel je tenslotte voor dat langs de weg een muurtje is gebouwd, zoals bij poppenspelers die vóór de mensen, maar achter de schermen staan om hun kunsten te vertonen.

plato1Stel je eens voor dat er mensen langs dat muurtje lopen die allerlei voorwerpen dragen die uitsteken boven het muurtje, standbeelden en allerlei wezens die van steen en hout gemaakt zijn. Stel je voor dat sommige van de mensen die de voorwerpen dragen spreken en dat anderen stil zijn. Als je je nu voorstelt dat de gevangenen in de grot nog nooit iets anders gezien hebben dan hun eigen schaduwen en de schaduwen van de voorwerpen die door het vuur op de wand recht voor hen geworpen worden. Want iets anders kunnen ze immers niet gezien hebben omdat hun hoofd altijd vastgebonden gezeten heeft. Stel dat deze mensen in staat zijn met elkaar te praten. Zouden ze dan niet datgene wat ze zien als de waarheid beschouwen? En stel dat de wand tegenover hen een echo zou hebben, zouden ze dan niet denken dat de bron van dat geluid de voorbijlopende schaduw is?

Stel nu, dat één van hen zou worden losgemaakt en worden gedwongen zijn nek te draaien om op te kijken naar het licht van het vuur. Wanneer hij dit zou doen, dan zou hij pijn lijden aan zijn ogen en niet in staat zijn de dingen duidelijk te onderscheiden, waarvan hij tot dan toe slechts de schaduw zag. Wat denk je, dat hij zou zeggen tegen iemand die hem vertelde dat wat hij altijd heeft gezien niet de waarheid was, maar dat datgene wat hij nu ziet dichter bij de waarheid ligt? Hoe denk je dat hij zou reageren als hem alle voorwerpen, waarvan hij vroeger slechts de schaduw zag, afzonderlijk getoond worden en hij hiervan moet vertellen wat zij voorstellen. Denk je niet dat als iemand hem zou dwingen recht tegen het licht in te kijken, hij zich zou omdraaien in de richting van de dingen die hij wel goed kan waarnemen en dat hij zou denken dat deze dingen dichter bij de waarheid liggen dan dat andere dat hem getoond werd?

Stel nu, dat iemand hem daarvandaan zou trekken en hem niet los zou laten voordat hij de gehele weg uit de grot had afgelegd naar het licht van de zon. Denk je niet dat hij helse pijn aan zijn ogen zou hebben en dat hij kwaad zou zijn dat hij meegenomen is, terwijl hij niets van de waarheid kan zien? En kijken zal hij inderdaad niet meteen kunnen, hij zal gewenning nodig hebben. Als eerste zal hij waarschijnlijk schaduwen kunnen onderscheiden en daarna afspiegelingen van mensen en voorwerpen in het water. Daarna zal hij ‘s nachts hemellichamen en de hemel zelf kunnen zien. Tenslotte zal hij alles rechtstreeks, op zijn eigen plaats kunnen zien. En daarna zal hij concluderen dat de zon de seizoenen verschaft en de jaren en alles in de zichtbare wereld bestuurt en dat de zon verantwoordelijk is voor alle dingen die zij vroeger op een andere manier zagen.

Wat volgt hieruit? Denk je niet, dat hij, als hij zich zijn eerste woning herinnert en zijn kennis van toen en die van zijn medegevangenen, zichzelf gelukkig zal prijzen om de veranderingen en dat hij medelijden zal hebben met de gevangenen? Stel dat er in de grot eerbewijzen, lofuitingen en geschenken gegeven werden aan degene die het scherpst de voorbijgaande schaduwen van de voorwerpen zag en aan degene die zich het best herinnerde welke daarvan gewoonlijk voor elkaar, na elkaar of tegelijkertijd voorbij kwamen en aan degene die hieruit het meest efficiënt wist te voorspellen wat er vervolgens zou komen. Denk je dan dat hij daarnaar zou verlangen en jaloers zou zijn op degenen die geëerd worden en hoog in aanzien staan? Of denk je dat hij liever een simpele landarbeider zonder wat dan ook zou worden, dan op zijn oude manier verder te moeten leven?

De grot van Plato

De grot van Plato

Stel nu, dat die man teruggebracht wordt naar de grot en daar op dezelfde plaats gezet wordt. Zou hij dan niet zijn ogen gevuld hebben met duisternis, omdat hij net uit de zon komt? En zou hij zich niet volledig belachelijk maken als hij weer moet wedijveren met de andere gevangenen, terwijl zijn ogen nog niet geheel gewend zijn? Zou men niet tegen hem zeggen dat het naar boven gaan zijn ogen verpest heeft? En dat het niet de moeite loont om ook naar boven te gaan? En denk je niet dat de gevangenen een ieder die hen los zou maken, zouden proberen te doden als zij hiertoe de kans kregen?

Breng deze vergelijking nu eens in zijn geheel in verband met onze wereld. Onze waarneembare wereld is de grotwoning die we beschreven hebben en onze zon is het licht van het vuur in de grot. Door de weg omhoog en het aanschouwen van de echte wereld te beschouwen als de weg omhoog van de ziel naar de kenbare wereld, kun je de kern treffen van de vergelijking. Ik ben van mening, dat dan in de kenbare wereld de Idee van het Goede met veel moeite zichtbaar wordt en dat iemand, nadat hij deze werkelijk waargenomen heeft, tot de conclusie moet komen dat de Idee van het Goede verantwoordelijk is voor al het juiste en mooie in de wereld van het zichtbare. En dat deze Idee het zonlicht heeft voortgebracht en in de kenbare wereld oppermachtig is en de waarheid en het inzicht mogelijk maakt. En dat het mogelijk is haar te zien en hierdoor juister en verstandiger te handelen.

Wees dus ook niet verbaasd dat degenen die daar geweest zijn, niet de normale mensen-dingen willen doen, maar dat hun zielen er naar verlangen om altijd daarboven te blijven. Is het dan vreemd dat iemand, die terug komt van de goddelijke beschouwing naar de menselijke onvolkomenheden, zich geen houding weet te geven en een belachelijke indruk maakt omdat hij nog slecht ziet? En zal hij niet, voordat hij weer goed kan zien in de duisternis, gedwongen worden voor een rechtbank of elders te discussiëren over de schaduwen en de beeltenissen waarvan de schaduwen afkomstig zijn en hoe degenen die de Idee van Rechtvaardigheid nog nooit gezien dit alles uit moeten leggen?

Iemand die verstandig is, herinnert zich, dat de ogen op twee verschillende manieren vertroebeld kunnen worden, namelijk bij het verplaatsen vanuit het licht naar het donker en bij het verplaatsen vanuit het donker naar het licht. Door de mening op te vatten dat deze zaken zich ook in het geval van de ziel voordoen, zal iemand niet onbezonnen lachen wanneer hij ziet dat een of andere ziel in verwarring is en niet in staat is om iets te zien. In plaats hiervan zal hij waarschijnlijk bekijken of de ziel door ontwenning verduisterd is, omdat zij uit een helderder leven is teruggekomen, of dat de ziel door een grote flikkering vervuld is, omdat zij vanuit een grotere onwetendheid naar het heldere gaat. Zo zal hij waarschijnlijk de ene ziel gelukkig prijzen om zijn toestand en levenswijze en medelijden hebben met andere zielen. En als hij om één van deze laatste soort zielen wil lachen, dan zal zijn lachen minder belachelijk zijn dan het lachen om de ziel die van boven uit het licht is gekomen.

Het leven, de werken en de filosofieën

Plato werd rond 428 voor Christus geboren in Athene. Zijn vader en moeder waren van stand en hadden familie en contacten in hoge kringen. Op jonge leeftijd was Plato van plan om politicus te worden, maar hij raakte al snel gedesillusioneerd door het politieke leiderschap in Athene. Hij werd een volgeling van Socrates en nam diens basisfilosofie over en daarmee zijn manier van discussiëren door middel van vraag-en-antwoord-dialogen. Plato was aanwezig bij het proces en de dood van Socrates en ging daarna, wellicht uit veiligheidsoverwegingen, op reis naar Italië, Sicilië en Egypte. Na zijn terugkeer in Athene richtte hij de Academie op, vaak beschreven als de eerste Europese universiteit. Er werd een behoorlijk aantal vakken gedoceerd, waaronder astronomie, biologie, wiskunde, politieke theorie en filosofie. De belangrijkste leerling van de Academie was een andere grootheid in de Griekse filosofie, Aristoteles. Nadat Plato tweemaal een periode doorgebracht had op Sicilië, spendeerde hij de laatste jaren van zijn leven lesgevend en schrijvend aan de Academie. Hij stierf op ongeveer 80-jarige leeftijd in 347 voor Christus.

Plato heeft een behoorlijk aantal dialogen en brieven nagelaten, onder te verdelen in de vroege werken en de middel- en late werken. De vroege werken behandelen voornamelijk de filosofie en werkwijze van Socrates. De opbouw is veelal hetzelfde: Socrates ontmoet iemand die claimt veel te weten en beweert zelf niets te weten. Vervolgens ontstaat een discussie waarbij Socrates de vragen stelt en zo aan probeert te tonen dat de ander eigenlijk ook niets weet om vervolgens te concluderen dat de ander wel dommer moet zijn dan Socrates zelf, want die weet tenminste dat hij niets weet.

De latere werken van Plato bevatten meer zijn eigen filosofieën. Hoewel Socrates in veel gevallen de hoofdrolspeler blijft, krijgt deze meer een docerende rol dan de originele vragende rol. Plato gebruikte deze discussies als beginpunt voor zijn lessen. De latere werken omvatten onder andere de Apologie, waarin de verdediging van Socrates op zijn eigen proces beschreven wordt, het Symposium, waarin een heel aantal speeches over schoonheid en liefde staan en als meesterwerk de Republiek, waarin de aard van de gerechtigheid besproken wordt.

plato2De onderwerpen lopen uiteen, maar de basisfilosofie van Plato, de Ideeënleer, schemert in alle latere dialogen door. Deze Ideeënleer is sterk verweven met een tweede gedachtegoed, de Kennisleer. Plato ging er, net als Socrates vanuit, dat Kennis te verwerven is. Volgens hem heeft ware Kennis twee belangrijke eigenschappen. Ten eerste moet Kennis zeker en onfeilbaar zijn. Ten tweede moet het onderwerp van de Kennis iets onvervalst werkelijks zijn, in contrast tot iets dat enkel schijn of uiterlijke vertoning is. Kennis is volgens Plato iets vasts, iets permanents en iets onveranderlijks. Hij ontkent dan ook dat Kennis uit zintuiglijke waarneming verkregen kan worden. Deze waarnemingen hebben slechts een graad van waarschijnlijkheid; de ene keer zit de waarneming dichter bij de waarheid dan de andere keer. Dit komt doordat de zintuigen zich in dezelfde fysieke wereld bevinden als de dingen die zij waarnemen en dus niet in de wereld van werkelijke Kennis. De Grot-vergelijking is één van de beste voorbeelden van de Kennisleer van Plato.

De Ideeënleer van Plato is het beste uit te leggen aan de hand van wiskundige vormen. Zo is een cirkel bijvoorbeeld gedefinieerd als een figuur in een vlak, opgebouwd uit een serie van punten die allemaal even ver afliggen van een bepaald punt. Niemand heeft echter ooit een cirkel gezien. Als iemand een cirkel tekent, dan is dat slechts een benadering van “de Idee cirkel”. Maar, ondanks het feit dat nog nooit iemand een echte cirkel gezien heeft en ook nooit iemand er één zal zien, weten wiskundigen wel wat een cirkel is. Zij kunnen een cirkel definiëren, dus zij weten wat een cirkel is, zo redeneert Plato. De Idee cirkel bestaat dus wel, maar niet in de fysieke wereld van tijd en ruimte. Het is een onveranderlijk object in de wereld van de Ideeënleer, dat alleen gekend kan worden door het verstand.

Plato paste zijn theorie niet alleen toe op wiskunde, maar ook op begrippen als gerechtigheid, moed en liefde. Zo is iemand bijvoorbeeld zo menselijk als de mate waarin hij `deelneemt’ aan de Idee menselijkheid. Een actie is dapper of juist laf in de mate dat die actie deelneemt in zijn Idee. Als iemand in staat is de universele term te definiëren dan is dat het bewijs dat hij de Idee erachter begrepen heeft.

plato3Ook op politiek vlak had Plato zo zijn ideeën. De ideale staat was naar zijn mening opgebouwd uit drie delen: een werkende klasse, een militaire klasse en een bestuurlijke klasse. De klasse waar iemand in terecht komt wordt bepaald door een educatief proces, dat begint bij de geboorte en doorgaat totdat iemands interesse bevredigd is of zijn maximale capaciteiten bereikt zijn. Degenen die het gehele leertraject afleggen worden een soort filosofie-koningen die het bestuurlijke werk voor hun rekening nemen. Zij kunnen immers het beste de Ideeën bevatten en zodoende de beste beslissingen maken. Net als de staat is de menselijke ziel volgens Plato verdeeld in drie stukken: de rede, de wil en de begeertes. Een goed persoon is iemand bij wie de rede, gesteund door de wil de begeertes controleert. In analogie hiermee geldt voor een goede staat dat de bestuurlijke macht met steun van de militaire macht de rest van de samenleving controleert.

Aardig om aan te halen is Plato’s visie op kunst en kunstenaars. In Plato’s Ideeënleer is een mooie bloem een soort kopie of imitatie van de universele Ideeën bloem en schoonheid. De fysieke bloem is dus één stap verwijderd van de werkelijkheid, de Idee bloem. Een schilderij van een bloem en dus ook de gedachtegang van de kunstenaar is zodoende twee stappen verwijderd van de werkelijkheid. Hieruit trok Plato de conclusie dat artistieke creatie een soort geïnspireerde gekte is.

De invloed van Plato’s werk door de geschiedenis heen is enorm. Zo had het grote impact op het Joodse gedachtegoed, maar ook op de Christelijke ideeën en de Islamitische opvattingen in de middeleeuwen. Door de eeuwen heen komen de Platonische ideeën steeds terug. Voorbeelden zijn het Neoplatisme in de Romeinse tijd, de Florentijnse Academie in de renaissance en de Cambridge Platonisten in de 17e eeuw in Engeland. En ook nu nog zijn de dialogen van Plato vaste kost voor middelbare scholieren aan het gymnasium en vormen zij dus voor veel mensen een eerste stap in de wereld van de filosofie.

Publicatie verschenen in Simon Ster 33.2 en 33.3